De lokale specialiteit is de ayam lalapan, een kipgerecht met witte kool, boontjes en een erg pikant sausje met een hoge dosis belacan, de Sarawakvariant van shrimp paste (garnalenpasta). Het is even wennen, maar eigenlijk best lekker. En een dikke aanrader is de Meng Chai Seafood Centre, waar je allerlei zeevruchten, vissen, garnalen (die zo schattig zijn wanneer ze zwemmen) en zelfs schildpadden kan aanwijzen ter onmiddellijke verorbering.
We komen goed overeen met mevrouw Lee, de gastvrouw van de voortreffelijke guesthouse Dilennia. Een gedeelde interesse in lekker eten brengt mensen van de hele wereld dichter bijeen, en wanneer ze hoort dat we belacan hebben gekocht – en lekker vinden, wat ongewoon blijkt te zijn voor westerlingen – stelt ze ons voor om eventueel een kookles te volgen bij Shirley, een vriendin van haar. We zullen laksa leren maken, een pikante soep met garnalen, kip, ei en noedels. Mevrouw Lee leert me bovendien bij dat belacan niet zomaar in het eten kan gedaan worden, maar in een pan gebakken moet worden. Al goed dat ik dat nu weet!
Enkele dagen later is het zover: we worden om 7u ‘s morgens opgepikt om mee te gaan naar de vroegmarkt, waar we leren goede van slechte garnalen te onderscheiden, en waar blijkt dat de zwarthuidige kippen het soort is dat in de kampung leeft. Dan mogen we mee naar het “bureau” van Shirley, haar heilige keuken. De kip wordt afgekookt en in smalle stukjes gescheurd, de garnalen worden gepeld, de garnalenresten worden bij de boullion gegooid voor de essentiele smaak van laksa, en eieren worden flinterdun gebakken en in reepjes geknipt. Twee zakken van een geurige pasta worden vervolgens toegevoegd, en we mogen de belacan natuurlijk niet vergeten. Enkele uren later is de laksa gereed en komen zelfs vrienden op bezoek om gezellig mee te tafelen.
De volgende dag reizen we een kleine honderd kilometers zuidwaarts naar Niah National Park om er de grotten te bezoeken. Hier zijn restanten van menselijke beschaving gevonden, die van wel 40.000 jaar geleden dateren, en daarmee de oudste van Azie.
We moeten eerst enkele kilometers door de jungle trekken. Onderweg passeren we een aantal mooie en bizarre wezentjes: rupsen, duizendpoten, slakken – wonderbaarlijk, al die beestjes…
Na een dik uur stappen komen we aan bij de eerste grot, waar zo’n twintig jaar geleden mannen op houten stellingen sliepen om er s’ morgens vroeg vogelnestjes van het plafond te plukken. We stappen door tot aan de tweede grot, waaruit een stevige geur van vogel- en vleermuisuitwerpselen ons tegemoet komt. De hitte velt Silvie, die past voor de klim naar het grottencomplex verder naar binnen. Ik trek alleen verder; het is wel even slikken als ik in volledige duisternis zielsalleen een lage gang door moet – ik hoop dat de batterijen van mijn Petzl het hier niet begeven!
Na de grottentocht verlijven we nog enkele dagen in een guesthouse iets buiten Miri. De houten longhouse ligt in een enorme put, een mini-vallei als het ware, waardoor de temperatuur er permanent ondraaglijk is. Silvie zit tijdens de hete namiddagen dan ook vast in haar emmer water. Totdat het 31 oktober is en we mijn zusje Karen mogen ontvangen voor mijn 33ste verjaardag.
Rupsius Circusianus Silvianus