Alhier onze reisblog voor de komende maanden in Malaysia. Goedschiks of kwaadschiks doen we ons best om de posts actueel te houden!
Wednesday, December 21, 2011
Tuesday, November 15, 2011
Miri en Niah National Park (“Niah Caves”)
Miri was tot zeer recent nog deel van de Islamitische oliestaat Brunei, en werd door de sultan van Brunei aan de Federation of Malay States geschonken toen de staat de federatie verliet in 1961. Inmiddels is Brunei ultrarijk geworden van het zwarte goud; Sarawak, dat Brunei volledig omsluit, kan hier niet echt van meespreken. In Miri zelf merken we er echter wel wat van: de moslim Malay bevolking leeft hier in grotere getallen dan in de rest van Sarawak (het bier is hier ook aanzienlijk duurder), en de expat community dat hier in de oliesector werkt, heeft zijn invloed op de stad, die weliswaar gezellige buurten heeft! We blijven hier dan ook een weekje hangen en verkennen de omgeving.
De lokale specialiteit is de ayam lalapan, een kipgerecht met witte kool, boontjes en een erg pikant sausje met een hoge dosis belacan, de Sarawakvariant van shrimp paste (garnalenpasta). Het is even wennen, maar eigenlijk best lekker. En een dikke aanrader is de Meng Chai Seafood Centre, waar je allerlei zeevruchten, vissen, garnalen (die zo schattig zijn wanneer ze zwemmen) en zelfs schildpadden kan aanwijzen ter onmiddellijke verorbering.
We komen goed overeen met mevrouw Lee, de gastvrouw van de voortreffelijke guesthouse Dilennia. Een gedeelde interesse in lekker eten brengt mensen van de hele wereld dichter bijeen, en wanneer ze hoort dat we belacan hebben gekocht – en lekker vinden, wat ongewoon blijkt te zijn voor westerlingen – stelt ze ons voor om eventueel een kookles te volgen bij Shirley, een vriendin van haar. We zullen laksa leren maken, een pikante soep met garnalen, kip, ei en noedels. Mevrouw Lee leert me bovendien bij dat belacan niet zomaar in het eten kan gedaan worden, maar in een pan gebakken moet worden. Al goed dat ik dat nu weet!
De volgende dag reizen we een kleine honderd kilometers zuidwaarts naar Niah National Park om er de grotten te bezoeken. Hier zijn restanten van menselijke beschaving gevonden, die van wel 40.000 jaar geleden dateren, en daarmee de oudste van Azie.
We moeten eerst enkele kilometers door de jungle trekken. Onderweg passeren we een aantal mooie en bizarre wezentjes: rupsen, duizendpoten, slakken – wonderbaarlijk, al die beestjes…
Na een dik uur stappen komen we aan bij de eerste grot, waar zo’n twintig jaar geleden mannen op houten stellingen sliepen om er s’ morgens vroeg vogelnestjes van het plafond te plukken. We stappen door tot aan de tweede grot, waaruit een stevige geur van vogel- en vleermuisuitwerpselen ons tegemoet komt. De hitte velt Silvie, die past voor de klim naar het grottencomplex verder naar binnen. Ik trek alleen verder; het is wel even slikken als ik in volledige duisternis zielsalleen een lage gang door moet – ik hoop dat de batterijen van mijn Petzl het hier niet begeven!
Na de grottentocht verlijven we nog enkele dagen in een guesthouse iets buiten Miri. De houten longhouse ligt in een enorme put, een mini-vallei als het ware, waardoor de temperatuur er permanent ondraaglijk is. Silvie zit tijdens de hete namiddagen dan ook vast in haar emmer water. Totdat het 31 oktober is en we mijn zusje Karen mogen ontvangen voor mijn 33ste verjaardag.
Rupsius Circusianus Silvianus
De lokale specialiteit is de ayam lalapan, een kipgerecht met witte kool, boontjes en een erg pikant sausje met een hoge dosis belacan, de Sarawakvariant van shrimp paste (garnalenpasta). Het is even wennen, maar eigenlijk best lekker. En een dikke aanrader is de Meng Chai Seafood Centre, waar je allerlei zeevruchten, vissen, garnalen (die zo schattig zijn wanneer ze zwemmen) en zelfs schildpadden kan aanwijzen ter onmiddellijke verorbering.
We komen goed overeen met mevrouw Lee, de gastvrouw van de voortreffelijke guesthouse Dilennia. Een gedeelde interesse in lekker eten brengt mensen van de hele wereld dichter bijeen, en wanneer ze hoort dat we belacan hebben gekocht – en lekker vinden, wat ongewoon blijkt te zijn voor westerlingen – stelt ze ons voor om eventueel een kookles te volgen bij Shirley, een vriendin van haar. We zullen laksa leren maken, een pikante soep met garnalen, kip, ei en noedels. Mevrouw Lee leert me bovendien bij dat belacan niet zomaar in het eten kan gedaan worden, maar in een pan gebakken moet worden. Al goed dat ik dat nu weet!
Enkele dagen later is het zover: we worden om 7u ‘s morgens opgepikt om mee te gaan naar de vroegmarkt, waar we leren goede van slechte garnalen te onderscheiden, en waar blijkt dat de zwarthuidige kippen het soort is dat in de kampung leeft. Dan mogen we mee naar het “bureau” van Shirley, haar heilige keuken. De kip wordt afgekookt en in smalle stukjes gescheurd, de garnalen worden gepeld, de garnalenresten worden bij de boullion gegooid voor de essentiele smaak van laksa, en eieren worden flinterdun gebakken en in reepjes geknipt. Twee zakken van een geurige pasta worden vervolgens toegevoegd, en we mogen de belacan natuurlijk niet vergeten. Enkele uren later is de laksa gereed en komen zelfs vrienden op bezoek om gezellig mee te tafelen.
De volgende dag reizen we een kleine honderd kilometers zuidwaarts naar Niah National Park om er de grotten te bezoeken. Hier zijn restanten van menselijke beschaving gevonden, die van wel 40.000 jaar geleden dateren, en daarmee de oudste van Azie.
We moeten eerst enkele kilometers door de jungle trekken. Onderweg passeren we een aantal mooie en bizarre wezentjes: rupsen, duizendpoten, slakken – wonderbaarlijk, al die beestjes…
Na een dik uur stappen komen we aan bij de eerste grot, waar zo’n twintig jaar geleden mannen op houten stellingen sliepen om er s’ morgens vroeg vogelnestjes van het plafond te plukken. We stappen door tot aan de tweede grot, waaruit een stevige geur van vogel- en vleermuisuitwerpselen ons tegemoet komt. De hitte velt Silvie, die past voor de klim naar het grottencomplex verder naar binnen. Ik trek alleen verder; het is wel even slikken als ik in volledige duisternis zielsalleen een lage gang door moet – ik hoop dat de batterijen van mijn Petzl het hier niet begeven!
Na de grottentocht verlijven we nog enkele dagen in een guesthouse iets buiten Miri. De houten longhouse ligt in een enorme put, een mini-vallei als het ware, waardoor de temperatuur er permanent ondraaglijk is. Silvie zit tijdens de hete namiddagen dan ook vast in haar emmer water. Totdat het 31 oktober is en we mijn zusje Karen mogen ontvangen voor mijn 33ste verjaardag.
Rupsius Circusianus Silvianus
Monday, October 31, 2011
Bintulu en Similajau National Park
Reizen in Sarawak is gevoelig duurder en langduriger dan op het schiereiland Maleisie. We doen er dan ook bijna vier uur over om de 150 km van Mukah naar Bintulu per bus af te leggen. De bussen hier zijn lang niet zo luxueus als in de rest van het land (die luxueuzer zijn dan bij ons in Belgie), en de wegen zijn in opmerkelijk slechte staat. Onderweg zie je bovendien dat het gros van de bevolking in armoede leeft. Sarawak bezit nochtans een enorme rijkdom aan grondstoffen. Wat gebeurt er toch met al dat geld?
We vinden een meer dan degelijk hotel in de olie- en gasverwerkingsstad Bintulu en besluiten er twee nachten te blijven, alvorens we verder reizen naar Semilajau National Park. De architectuur van Bintulu is dezelfde als in de rest van het land, maar de rijkelijk versierde Chinese tempel hier is wel uitschieter.
Bintulu staat ook bekend voor zijn voortreffelijke en natuurlijke belacan, een Sarawak-variant van de olfactorisch prikkelende garnalenpasta (die bijvoorbeeld ook in de Thaise keuken veel wordt gebruikt). We schuimen wat marktjes af, waar we door de meesten opvallend vriendelijk ontvangen worden, en schaffen ons een aantal rolletjes belacan aan.
Een dertigtal kilometer verwijderd van de stad ligt het kleine natuurpark Semilajau. Bij de registratie in het kantoortje merken we dat er geen andere gasten zijn. Het hele park is dus enkel voor ons getwee! Wat betreft huisvesting hadden we ons op de typische hutjes op instorten voorbereid, maar we krijgen een enorme kamer met veel stopcontacten, nieuwe bedden, twee wc’s en twee douches. En het eten dat hier bereid wordt, is ook nog eens van topkwaliteit! In de heerlijke rust van de natuur voelen we de stress van de voorbije weken uit ons wegglijden: het chaotische, fysiek ongemakkelijke vervoer, de immer starende gezichten, de lelijke betonnen blokken van de steden… Dit hebben we meer dan nodig!
De volgende ochtend, weliswaar pas tegen kwart voor elf, trek ik de jungle in. Ik zal zien hoever ik geraak, maar ik hoop wel Golden Beach, het eindpunt van het pad, op tijd te bereiken. Het is 10 km tot Golden Beach en dan 10 km terug; de zon gaat onder iets na 18u15, en een halfuur later is de duisternis koning. En geloof me, dan wil je niet nog in de jungle zitten, bovenal omdat er in Semilajau krokodillen leven (10 jaar geleden zijn nog drie mensen verscheurd door deze beestjes).
Het begint al goed: ik treuzel iets te veel bij boskrabbetjes en Hermit crabs, en bij het vijfkilometerpunt heb ik al de helft van m’n water op. Ik drijf mijn snelheid wat op, passeer Turtle Beach I (6 km) en Turtle Beach II (8 km). Het is inmiddels al na 14u. Ik heb er dus iets meer dan 3u over gedaan om tot hier te komen; ik heb nog 4u, minus schaft, om de resterende 12 km af te leggen. Ik kan het niet laten om verder te gaan – ik ben toch al zo ver?
Natuurlijk heb ik de terugweg zwaar onderschat, des te meer omdat ik mijn water nu moet rantsoeneren. In plaats van de 10 km terug rustiger aan te kunnen doen, moet ik mijn tempo dermate opdrijven, dat ik stukken moet joggen. Army style. Ik geraak uiteindelijk wel thuis voor duisternis (ik ben eigenlijk te vroeg terug: om 17u15, en heb aan bijna 5 km/u gestapt, wat enorm hoog is in de rimboe), maar ben helemaal afgepeigerd en mag twee dagen bekomen. En dan te bedenken dat ik van plan was deze tocht elke dag te ondernemen – van hubris gesproken!
De rest van onze week in Semilajau maken we lange strandwandelingen (ik de eerste twee dagen dus NIET), mits een scherpe uitkijk voor mogelijke krokodillen, lezen (Jorge) en monteren(Silvie) we, en maken we ons wat sterk voor de volgende etappe: de stad Miri en het bezoek van Karen om dan met z’n drieen naar Mulu National Park te vliegen. We moeten wel opletten voor de grote, zwarte schorpioenen die ‘s avonds hier rondlopen.
We vinden een meer dan degelijk hotel in de olie- en gasverwerkingsstad Bintulu en besluiten er twee nachten te blijven, alvorens we verder reizen naar Semilajau National Park. De architectuur van Bintulu is dezelfde als in de rest van het land, maar de rijkelijk versierde Chinese tempel hier is wel uitschieter.
Bintulu staat ook bekend voor zijn voortreffelijke en natuurlijke belacan, een Sarawak-variant van de olfactorisch prikkelende garnalenpasta (die bijvoorbeeld ook in de Thaise keuken veel wordt gebruikt). We schuimen wat marktjes af, waar we door de meesten opvallend vriendelijk ontvangen worden, en schaffen ons een aantal rolletjes belacan aan.
Een dertigtal kilometer verwijderd van de stad ligt het kleine natuurpark Semilajau. Bij de registratie in het kantoortje merken we dat er geen andere gasten zijn. Het hele park is dus enkel voor ons getwee! Wat betreft huisvesting hadden we ons op de typische hutjes op instorten voorbereid, maar we krijgen een enorme kamer met veel stopcontacten, nieuwe bedden, twee wc’s en twee douches. En het eten dat hier bereid wordt, is ook nog eens van topkwaliteit! In de heerlijke rust van de natuur voelen we de stress van de voorbije weken uit ons wegglijden: het chaotische, fysiek ongemakkelijke vervoer, de immer starende gezichten, de lelijke betonnen blokken van de steden… Dit hebben we meer dan nodig!
De volgende ochtend, weliswaar pas tegen kwart voor elf, trek ik de jungle in. Ik zal zien hoever ik geraak, maar ik hoop wel Golden Beach, het eindpunt van het pad, op tijd te bereiken. Het is 10 km tot Golden Beach en dan 10 km terug; de zon gaat onder iets na 18u15, en een halfuur later is de duisternis koning. En geloof me, dan wil je niet nog in de jungle zitten, bovenal omdat er in Semilajau krokodillen leven (10 jaar geleden zijn nog drie mensen verscheurd door deze beestjes).
Het begint al goed: ik treuzel iets te veel bij boskrabbetjes en Hermit crabs, en bij het vijfkilometerpunt heb ik al de helft van m’n water op. Ik drijf mijn snelheid wat op, passeer Turtle Beach I (6 km) en Turtle Beach II (8 km). Het is inmiddels al na 14u. Ik heb er dus iets meer dan 3u over gedaan om tot hier te komen; ik heb nog 4u, minus schaft, om de resterende 12 km af te leggen. Ik kan het niet laten om verder te gaan – ik ben toch al zo ver?
Natuurlijk heb ik de terugweg zwaar onderschat, des te meer omdat ik mijn water nu moet rantsoeneren. In plaats van de 10 km terug rustiger aan te kunnen doen, moet ik mijn tempo dermate opdrijven, dat ik stukken moet joggen. Army style. Ik geraak uiteindelijk wel thuis voor duisternis (ik ben eigenlijk te vroeg terug: om 17u15, en heb aan bijna 5 km/u gestapt, wat enorm hoog is in de rimboe), maar ben helemaal afgepeigerd en mag twee dagen bekomen. En dan te bedenken dat ik van plan was deze tocht elke dag te ondernemen – van hubris gesproken!
De rest van onze week in Semilajau maken we lange strandwandelingen (ik de eerste twee dagen dus NIET), mits een scherpe uitkijk voor mogelijke krokodillen, lezen (Jorge) en monteren(Silvie) we, en maken we ons wat sterk voor de volgende etappe: de stad Miri en het bezoek van Karen om dan met z’n drieen naar Mulu National Park te vliegen. We moeten wel opletten voor de grote, zwarte schorpioenen die ‘s avonds hier rondlopen.
Subscribe to:
Posts (Atom)