Reizen in Sarawak is gevoelig duurder en langduriger dan op het schiereiland Maleisie. We doen er dan ook bijna vier uur over om de 150 km van Mukah naar Bintulu per bus af te leggen. De bussen hier zijn lang niet zo luxueus als in de rest van het land (die luxueuzer zijn dan bij ons in Belgie), en de wegen zijn in opmerkelijk slechte staat. Onderweg zie je bovendien dat het gros van de bevolking in armoede leeft. Sarawak bezit nochtans een enorme rijkdom aan grondstoffen. Wat gebeurt er toch met al dat geld?
We vinden een meer dan degelijk hotel in de olie- en gasverwerkingsstad Bintulu en besluiten er twee nachten te blijven, alvorens we verder reizen naar Semilajau National Park. De architectuur van Bintulu is dezelfde als in de rest van het land, maar de rijkelijk versierde Chinese tempel hier is wel uitschieter.
Bintulu staat ook bekend voor zijn voortreffelijke en natuurlijke belacan, een Sarawak-variant van de olfactorisch prikkelende garnalenpasta (die bijvoorbeeld ook in de Thaise keuken veel wordt gebruikt). We schuimen wat marktjes af, waar we door de meesten opvallend vriendelijk ontvangen worden, en schaffen ons een aantal rolletjes belacan aan.
Een dertigtal kilometer verwijderd van de stad ligt het kleine natuurpark Semilajau. Bij de registratie in het kantoortje merken we dat er geen andere gasten zijn. Het hele park is dus enkel voor ons getwee! Wat betreft huisvesting hadden we ons op de typische hutjes op instorten voorbereid, maar we krijgen een enorme kamer met veel stopcontacten, nieuwe bedden, twee wc’s en twee douches. En het eten dat hier bereid wordt, is ook nog eens van topkwaliteit! In de heerlijke rust van de natuur voelen we de stress van de voorbije weken uit ons wegglijden: het chaotische, fysiek ongemakkelijke vervoer, de immer starende gezichten, de lelijke betonnen blokken van de steden… Dit hebben we meer dan nodig!
De volgende ochtend, weliswaar pas tegen kwart voor elf, trek ik de jungle in. Ik zal zien hoever ik geraak, maar ik hoop wel Golden Beach, het eindpunt van het pad, op tijd te bereiken. Het is 10 km tot Golden Beach en dan 10 km terug; de zon gaat onder iets na 18u15, en een halfuur later is de duisternis koning. En geloof me, dan wil je niet nog in de jungle zitten, bovenal omdat er in Semilajau krokodillen leven (10 jaar geleden zijn nog drie mensen verscheurd door deze beestjes).
Het begint al goed: ik treuzel iets te veel bij boskrabbetjes en Hermit crabs, en bij het vijfkilometerpunt heb ik al de helft van m’n water op. Ik drijf mijn snelheid wat op, passeer Turtle Beach I (6 km) en Turtle Beach II (8 km). Het is inmiddels al na 14u. Ik heb er dus iets meer dan 3u over gedaan om tot hier te komen; ik heb nog 4u, minus schaft, om de resterende 12 km af te leggen. Ik kan het niet laten om verder te gaan – ik ben toch al zo ver?
Natuurlijk heb ik de terugweg zwaar onderschat, des te meer omdat ik mijn water nu moet rantsoeneren. In plaats van de 10 km terug rustiger aan te kunnen doen, moet ik mijn tempo dermate opdrijven, dat ik stukken moet joggen. Army style. Ik geraak uiteindelijk wel thuis voor duisternis (ik ben eigenlijk te vroeg terug: om 17u15, en heb aan bijna 5 km/u gestapt, wat enorm hoog is in de rimboe), maar ben helemaal afgepeigerd en mag twee dagen bekomen. En dan te bedenken dat ik van plan was deze tocht elke dag te ondernemen – van hubris gesproken!
De rest van onze week in Semilajau maken we lange strandwandelingen (ik de eerste twee dagen dus NIET), mits een scherpe uitkijk voor mogelijke krokodillen, lezen (Jorge) en monteren(Silvie) we, en maken we ons wat sterk voor de volgende etappe: de stad Miri en het bezoek van Karen om dan met z’n drieen naar Mulu National Park te vliegen. We moeten wel opletten voor de grote, zwarte schorpioenen die ‘s avonds hier rondlopen.
No comments:
Post a Comment